Startpagina

Boekbespreking

'Sterrenstof.
Honderd jaar mythologie
in de Ned. Architectuur',
Auke v.d. Woud,
2008


'Onverstoorbare stromen'
('Des fleuves impassibles',
1997), Alain van Crugten.

Roermond
in de
(architectuur)
lectuur.

Nogmaals het grafmonument
in de
Munsterkerk

de Roermondse Kartuis

Kluizenaars in de stad

Roermond, biografie van een stad en haar bewoners

‘DOOD, MAAR NIET VERGETEN’

 

 

 

Boekbespreking: Roermond, biografie van een stad en haar bewoners,
Nissen/Van der Bruggen, 2014

Willem Cartigny, juni 2014


Onderhavige site kent meerdere boekbesprekingen,een beschouwing over de langverwachte stadshistorie mag dan natuurlijk niet ontbreken.
Deze 'pil' (niet gemakkelijk te lezen zonder nek-of schouderkramp) is al de nieuwe 'standaard' genoemd in de geschiedschrijving over Roermond.
Dat is wellicht wat overdreven, historie is een 'levend' vak en uitkomsten van onderzoek worden steeds opnieuw bijgesteld, maar de grote verdienste van het boek is dat zeer veel relevante literatuur die in de loop van vele tientallen jaren over de stad is opgetekend, nu gebundeld is, voorzien van vele deels ook nieuwe foto's.
Uiteraard is niet alles hier gebundeld, met name de laatste jaren is veel archeologisch en bouwhistorisch onderzoek gedaan waar ongetwijfeld nog een wereld aan nieuwe inzichten valt te ontdekken.

 

 

 

 

 


Minpunten zijn er ook.

De uitkomst is voor een deel ook teleurstellend, zeker gezien de zeer lange incubatietijd. In feite
staat er weinig nieuws in, ook al wordt soms anders gesuggereerd. Wellicht was het ook niet de
bedoeling met nieuwe feiten en inzichten te komen maar meer het bij elkaar brengen van datgene
wat tot nu toe bekend is. Maar voor een 'standaardboek' over de geschiedenis van de stad is dat toch
wat mager. De kwalificatie van de 'Biografie...' door een kennis met de termen: 'plat en dik' is
wellicht wat overdone, maar in dit kader niet zonder betekenis.
Recente archeologische vondsten die aangeven dat Roermond een van de oudste centra van aardewerkproductie was [1] komen niet voor het licht in dit boek. De bijzondere glasvondsten uit 2009 op het terrein van de Penitentiaire Inrichting dan weer wel (de zeer recente vondsten bij de
voormalige Voogdij nog niet), maar het onderzoek daarnaar moet uiteraard nog op gang komen.


Het grootste minpunt is wel dat er geregeld nogal vrijzinnig, om het voorzichtig te zeggen, met
verwijzingen en overnames van elders is omgesprongen. Daar zijn meerdere voorbeelden van. Met
name van www.historieroermond.nl, de website van Charlotte Ruys en Ton Hensen, met een bulk
aan historische informatie, lijkt nogal eens leentjebuur te zijn gespeeld, zonder adequate en
ondubbelzinnige bronvermelding (zie voorbeelden verderop). Ook de consistentie in het beleid van
verwijzingen is soms ver te zoeken. Waarom bijvoorbeeld de ene keer wél uitdrukkelijk verwijzen
naar 'Ruimtelijk' en de andere keer niet, terwijl duidelijk de info daarvandaan komt?
Op de bewering in de 'Verantwoording': “Er zijn echter geen concessies gedaan aan een zorgvuldige
verantwoording van de vindplaatsen van de vermelde historische gegevens in archiefbronnen
of literatuur” valt dan ook af te dingen.


Wat voorbeelden van dit soort uitglijders.

• Dat de 80-jarige oorlog bij Roermond zou zijn begonnen in plaats van bij Heiligerlee is door
de voormalige stadsarchivaris Hans baron van Hövell onlangs en post mortem al op ludieke
wijze naar de prullenbak verwezen [2]. Maar bovendien is deze 'vondst' zeker geen primeur,
alhoewel dat wel als zodanig wordt gebracht. Al veel eerder, nl. in 2000, werd het feit van
de eerste schermutselingen van de 80-jarige oorlog in de buurt van Roermond onder de
aandacht gebracht door Charlotte Ruys via www.historieroermond.nl [3]

• Voor de nieuwe huisvesting van Campina aan de Pins Bernhardstraat in 1957, met als
architecten Coppen en Héman (of Hémon), wordt op pagina 410 verwezen naar het
proefschrift van J.C. Dekker uit 1996, maar zijn studie beslaat de periode 1892-1950. De
namen Coppen en Héman komen in die studie dan ook volstrekt niet voor. En al helemaal
niet op de aangegeven pagina's! Werd wellicht bedoeld te verwijzen naar het artikel
“Wederopbouwarchitectuur/architecten te Roermond. Periode 1940-1965”? [4]
Maar dat artikel staat helemaal niet opgenomen in de bibliografie! Foutje?
Daar komt dan bij dat er slecht gelezen is want Héman was geen Roermonds architect,
zoals wordt beweerd.

• Op pagina 419 staat het gedicht afgedrukt dat Bloem maakte over Gisèle van Waterschoot
van der Gracht. Dit werd voor het eerst met haar toestemming vermeld in Ruimtelijk nr. 2
uit 1997, maar daar wordt nergens naar verwezen. [5]


De Campina fabriek uit 1957 van architecten Coppen en Héman

Naast dit soort ontsierende missers zijn er uiteraard ook de foutjes dan wel merkwaardige stellingen
of interpretaties, onvermijdelijk bij zo'n enorme klus. Niettemin soms toch wat verbazend omdat ze
getuigen van een zo nu en dan slordige leesstijl.

Wat voorbeelden.

T.a.v. de oprichting van het slachthuis in 1899 wordt gesteld (pagina 408) dat dit in die tweede helft
van de 19e eeuw op initiatief van de gemeente is opgestart en daarvoor wordt dan verwezen naar
Kuylaars' beschouwing uit 1932 [6]. Maar Kuylaars was, in totaal ruim 25 jaar, directeur Publieke
Werken en niet onbevooroordeeld op dit punt, alhoewel ook bij hem al te lezen is dat het initiatief
van de gemeente toch minstens 60 jaar duurde! Een diepgaander studie over de ontstaansgeschiedenis van het slachthuis, die de auteurs wel gelezen hebben, tenminste hij staat onder de bibliografie vermeld [7], maar in deze onvermeld laten, laat zien dat het initiatief vooral uitging van de districtsveearts L.J. Janné, die op 25 januari 1892 aan de Gezondheidscommissie van de gemeente een nogal alarmerend rapport uitbracht. Alhoewel burgemeester Raupp dat oppakte was de gemeente met haar ruim 60 jaar aanlooptijd bepaald niet snel, noch inititiatiefrijk en duurde het nog 7 jaar na het alarmerend rapport van Janné eer het slachthuis er stond. Dat dat, uiteindelijk, een van de modernste slachthuizen van Nederland was, was eerder te danken aan het omgekeerde equivalent van de wet van de remmende voorsprong (de inlopende achterstand) dan aan gemeentelijk initiatief.

Op pagina 385 wordt beweerd dat verschillende Roermondse architecten hun sporen hebben
achtergelaten aan de overkant van het spoor, zoals in het Veld. Dat dat geldt voor Dupont en Jos
Cuypers is duidelijk - zij ontwierpen gezamenlijk een stedenbouwkundig plan voor 't Veld - maar
niet voor Edward Cuypers!
En dat de Abdijhof door Ed en Jos Cuypers gezamenlijk zou zijn gebouwd (pagina 491) is wel heel
onwaarschijnlijk. [7]
Drehmanns is niet 'de enige' in Roermond geboren bisschop van het tweede bisdom (pagina 426),
Beel was de tweede.
Voor het einde van bioscoop Royal in 2012 wordt verwezen naar studies van Van Oort uit 2007!
(pagina 477).

'De ommekeer in het monumentenbeleid van Roermond' vanaf eind jaren negentig, die gesignaleerd
wordt op pagina 549, is eigenaardig; tenzij daarmee bedoeld wordt een dramatische verslechtering
in dat beleid. Niet voor niets stamt de oprichting van Stichting Ruimte juist uit die periode. Een van
de hoofddoelen van die stichting, het behoud van het historisch gegroeide karakter van de stad, is tien jaar na de oprichting reeds achterhaald, op zijn minst voor een belangrijk deel; vooral door de gerealiseerde hoogbouw in/bij het historisch centrum. Die hoogbouw was én volledig in strijd met de eigen hoogbouwnota van de gemeente (geen solitaire hoogbouw!) én was (is) voor het historisch stadsgezicht en het monumentaal karakter in de omgeving van deze hoogbouw zeer aantastend.
[8]


Het oude begijnhof

Juist het in 1998 -- een ijkpunt vanwege het aantreden van een nieuwe wethouder
economische zaken/monumentenzorg, op zichzelf al een bijtende combinatie, en de aanname van
het 'beschermend' bestemmingsplan binnenstad -- ingezette beleid van carte blanche voor
economische ontwikkelingen en ondernemers, heeft geleid tot een nieuwe sloopgolf die in het eerste
decennium van deze eeuw reeds tientallen monumentale, en vooral ook industriële objecten heeft
getroffen [9].
De gemeente verspreidt, inmiddels al 15 jaar na dato, nog altijd sprookjes over door haar geredde
monumenten als het complex Cillekens-Dreessens (met het pakhuis, dat 'een van de eerste
gebouwen in Limburg (is) dat betonconstructies bevatte', pagina 408) en de Ernst Casimir kazerne,
terwijl die objecten niet dankzij maar ondanks de gemeente zijn behouden [10]. Zo lang dat soort
geschiedvervalsing gemeen(te)goed is moet er geen valse hoop gewekt worden over een vermeende
omslag bij de gemeente in het denken over monumentenzorg.
De 'ommekeer' waarvan hierboven sprake is bleek vooral de inleiding tot de derde sloopgolf van
afgelopen eeuw: in het eerste kwart van de 19e eeuw waren het gerenommeerde middeleeuwse
relicten als Voogdij, Begijnhof en Munsterabdij die eraan moesten geloven; in de jaren zeventig en
tachtig de grote 19e-eeuwse klooster/opleidingsinstituten (zoals Salvator, B. College, St. Ursula,
vm. Kweekschoolgebouwen) en neogotiek in het algemeen; en in het eerste decennium van deze
eeuw ging het vooral én om middeleeuwse relicten (vestingwerken, Neerstraatpanden, kelders) én
industrieel erfgoed (Haagen, stroopfabriek, Grada, Baco-middendeel, de laatste kleipijpenfabriek
van de stad) en deels ook om bijzondere wederopbouwarchitectuur.
Het regentendom van de stad heeft een eeuwenoude voedingsbodem, zoals ook door Nissen
beschreven, en zo snel is dat niet 'omgeturnd'.


Kweekschool a/d Kapellerpoort


In de Verantwoording (pagina 579) wordt ook onderscheid gemaakt in soorten historieschrijvers,
zoals amateur-historici, academici, archivarissen en professionals, een heikel onderscheid. Zo wordt
Joseph Linssen gerekend tot de 'amateurs' (in de goede betekenis), terwijl eerder, zeer terecht,
gesteld is dat zijn werk zich “....met gemak (kan) meten met het werk van universitair geschoolde
geschiedvorsers”(pagina 485). Daarbij was Linssen opgeleid tot notaris, niet direct een geschiedkundige basis maar hij was daardoor wel thuis in het doorvorsen van (ambtelijke) stukken. Dat geldt zeker ook voor archivarissen, maar of economen per definitie behoren tot de professionals, zoals je zou moeten lezen bij de laatste categorie, is natuurlijk de vraag.
Zo is er meer: dat de betekenis van de stad als industriestad vanaf ca. 1860 voorbij, c.q. zieltogend
zou zijn is veel te stellig. Ten eerste waren er natuurlijk de bloeiende kunstwerkplaatsen, waar
Nissen zelf ook op wijst. Vervolgens de opkomende chemische industrie (waaronder Haagen) en
aan het eind van de eeuw de zuivelindustrie, waarin Roermond een belangrijke rol speelde (zie
bijvoorbeeld de hierboven al geciteerde Dekker!).
Deze kritiekpunten nemen niet weg dat er een kloek boek ligt met een 'update' van die eerdere
fragmentarisch en verspreid opgetekende stadsgeschiedenis. In de tradities van andere roemruchte
bundels als het Gedenkboek uit 1932, Historische Opstellen uit 1951 en de door archivaris Van
Hövell geschreven stadsgeschiedenis uit 1968, kan de stad daar vooralsnog mee vooruit.


1 zie http://www.historieroermond.nl/paginadivers/aardewerkproductie.htm
2 zie Ruimtelijk, juni 2014
3 zie http://www.historieroermond.nl/kalendarium/kalendarium1600/kalendarium.ht ml
4 zie http://www.historieroermond.nl/wederopbouw/Wederopbouwa rchitA.ht ml
5 zie ook http://www.historieroermond.nl/waterschoot/waterschoot.htm
6 J.A. Kuylaars, Publieke werken in lateren tijd, 1932
7 zie http://www.historieroermond.nl/slachthuis/slachthuis.ht m
7 zie 'Luis in de pels', pagina 175
8 vooral dan de lelijke torens bij de Steenen Trappen, villa Ernst Casimir en op de plek van vh hotel De Toerist.
9 een gedocumenteerde slooplijst van zo'n 40 objecten is beschikbaar
10 zie 'Luis in de pels', pagina 14/17 en 32/33 en http://www.historieroermond.nl/ruimte/reactie-katern.htm