Joodse geschiedenis in Roermond in steen.
        Bewerking en uitbreiding met een hoofdstuk geschiedenis 
        
        van een eerder artikel in 'Ruimtelijk', maart 1999. 
        
        Willem Cartigny, 2008 
        
          Historie
          In de 'Spiegel van Roermond' 1999 schetst Hans Jansen de bouwgeschiedenis 
          van de synagoge aan de Hamstraat, een van de weinige overgebleven tastbare 
          herinneringen aan de joodse geschiedenis in Roermond. Jansen, die al 
          eerder had gepubliceerd over joden in Limburg, laat net als in 'Pinkas: 
          Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland', de joodse geschiedenis 
          in de stad beginnen in 1275. Volgens ‘Pinkas’ is Roermond, 
          samen met Heerlen, "...de eerste plaats in Nederland waar joden 
          worden genoemd." En bij Abicht is zelfs sprake van 1235: “Tussen 
          1235 en 1282 wordt er gesproken over Joden uit onder meer Arnhem, Goch 
          en Roermond”, maar hierbij is onduidelijk waarop dit gebaseerd 
          is.1 
          Hier valt het volgende aan toe te voegen. H. Beem en R.C. Hekker hebben 
          in het KNOB-bulletin 1967 het artikel geschreven 'De Joden in Limburg 
          van de dertiende tot de negentiende eeuw', waarop ongetwijfeld Pinkas 
          mede gestoeld is. Beem/Hekker baseren zich hierbij op Keulse gegevens:“De 
          bron, die hierover inlichtingen verschaft, is het Judenschreinsbuch 
          van de Keulse Laurentiusparochie, die de middeleeuwse Jodenbuurt omvatte”. 
          2 
          Er worden daarbij ook heel concrete namen genoemd, zoals bijvoorbeeld 
          'Iacobus de Rure-munde, zoon van Alexander', of, bij Dalberg: rabbi 
          Nathan van Ruremunde. 2a Deze vroege aanwezigheid van 
          joden wordt twee eeuwen later gevolgd door een eveneens vroege vermel-ding 
          van een jodenkerkhof. In regestnummer 760 uit 1476 in de 'Inventaris 
          van de oude archieven van de stad Roermond, 1259-1796' , is sprake van 
          “.... huis en hof, gelegen over de brug 'in den Arloe' tussen 
          de Maas en het Jodenkerkhof”, ergens in 
          de driehoek Buitenop/Rattentoren/Arloflat dus, aan de rand van de stad. 
          
          Als je alle bekende middeleeuwse jaartallen, waarbij sprake is van joden 
          in Roermond, die uit de archieven (en de eerste drie uit Keulse bron) 
          naar voren komen op een rijtje zet krijg je de volgende reeks: (1235) 
          1275/79, 1282, 1288-1346/47-1369-1385 -1386-1396-1406/7-1413- 1414 -1443-1446-1476-1494-1544-1545, 
          d.w.z. ruim 15 zelfstandige meldingen over een periode van bijna drie 
          eeuwen.3 Jansen voegt er nog de jaartallen 1391 en 
          1556 aan toe.4 Er valt hieruit niet zonder meer te 
          concluderen dat in deze drie eeuwen aaneengesloten joden dan wel een 
          joodse gemeenschap in deze contreien woonde(n), maar de tegengestelde 
          conclusie dat het om toevallige en verspreide bewoningen ging is evenmin 
          te trekken. Of om het met Jansen te formuleren: “Het is (...) 
          zaak niet al te voorbarige conclusies te trekken. De schrif-telijke 
          overlevering uit de middeleeuwen is niet van dien aard, dat men uit 
          de afwezigheid van gegevens tot het niet bestaan van een verschijnsel 
          mag concluderen”.5 M.a.w., noch een demografische 
          continuïteit, noch een discontinuïteit is makkelijk aan te 
          tonen. Het feit echter dat er in 1275 reeds sprake was van aanwezigheid 
          van joden in de stad - en twee eeuwen later sprake is van een jodenkerkhof 
          - betekent dat er minder dan een eeuw na het begin van de stadsvorming 
          eind 12e eeuw reeds joden woonden, wat voor de lage landen vroeg is. 
          Ook de vroege aanwezigheid van een joods kerkhof is intrigerend en doet 
          veronderstellen dat er toch meer aan de hand kan zijn dan enkel een 
          toevallige en tijdelijke aanwezigheid van verspreide joodse families. 
          Overigens kende naast Roermond als Gelderse hoofdstad van het Overkwar-tier 
          ook de voormalige hoofdsteden Arnhem en Nijmegen eind 13e eeuw al jodenbegraaf-plaatsen. 
          Dat buiten Gelre pas vanaf 1600 joodse begraafplaatsen tot ontwikkeling 
          kwamen heeft ongetwijfeld te maken met de opstand van de noordelijke 
          Nederlanden: “Bij de Unie van Utrecht in 1579 werd vastgelegd 
          dat niemand om zijn geloof vervolgd mocht worden. Hoewel er beperkende 
          bepalingen golden voor joden, nam het aantal joden vanaf eind van de 
          16e eeuw sterk toe”.6 Dat wordt door Jansen 
          overigens enigszins gerelativeerd door de grote onderlinge verschillen 
          tussen diverse steden inzake de staatse jodenpolitiek.7 
          
          Na die middeleeuwse periode van ongeveer drie eeuwen is er eerst weer 
          sprake van joden in de stad begin negentiende eeuw. Er kan evenwel rekening 
          worden gehouden met een hernieuwde joodse aanwezigheid in de stad reeds 
          eerder, eind achttiende eeuw, gezien de waarschijnlijkheid van een ouderdom 
          van de joodse begraafplaats aan de Kapel in 't Zand van vóór 
          1785 (zie ook noot 15). Er mag worden uitgegaan van een periode zonder 
          (geregelde) joodse bewoning van ongeveer twee eeuwen, 1570 (Edict van 
          Alva dat joden verblijf in Gelre verbood)-1780. In 1821 wordt voor het 
          eerst een huissynagoge genoemd, die in 1828 de rang krijgt van Bijkerk. 
          Deze was kennelijk gevestigd aan de Zwartbroekstraat. Het is niet bekend 
          waar dat precies geweest kan zijn en gezien de teloorgang van het archief 
          van de joodse gemeente zal hooguit archeologisch onderzoek bij gelegenheid 
          meer duidelijkheid kunnen brengen. Rond 1850 komt er een zelfstandige 
          Ringsynagoge, waarvan de nieuwbouw plaats-vindt aan de Hamstraat, mede 
          dankzij enkele donaties van koning Willem II. 
        Synagoge
          Het synagogecomplex is in het kader van het Monumenten Selectie Project 
          (MSP) opgeno-men in het register van rijksmonumenten. Dat geldt dan 
          met name het aan de Hamstraat gelegen gedeelte met de wetstafelen, Hebreeuwse 
          tekst en Davidsster, van architect Jean Speetjens uit 1896. Hier was 
          op de bovenverdieping ook de joodse school gevestigd; deze kende op 
          haar hoogtepunt, in 1863, zeventien leerlingen. Roermond was in deze 
          tweede helft van de negentiende eeuw de tweede stad in omvang in Limburg 
          en de joodse gemeente met ong. 130 personen de derde (na Maastricht 
          en Sittard). 8 De joodse gemeenschap in Roermond is 
          altijd betrekkelijk klein gebleven en heeft op haar maximum nooit meer 
          dan 140 a 150 personen geteld. De synagoge zelf uit de jaren 1851/53 
          die aan de achterzijde lag, was van de hand van architect G. Jonkergouw 
          9 en is in de oorlog verwoest. In 1953 is er een nieuwe 
          kleine sjoel gebouwd door architect Abraham Osnowicz. In het artikel 
          van Jansen over de synagoge wordt de bouwgeschiedenis uit de doeken 
          gedaan 10 en enkele onderdelen van het complex aan 
          de achterzijde beschreven, zoals de gedenksteen uit 1896 voor J. Goedhardt 
          en L. Straus en de wetsartikelen, die tegen de noordelijke binnenmuur 
          zijn geplaatst. Wel is het merkwaardig dat noch Jansen, noch vóór 
          hem Van Agt de grote verbouwing/uitbreiding in 1896 door architect Speetjens 
          ter sprake brengen.11 
        
          Deel front synagoge 
          Hamstraat
        De respectievelijke 
          architecten van de eerste(of tweede) en tweede (derde) Roermondse sjoel 
          waren zoals aangegeven Jonkergouw, Speetjens en Osnowicz. Waterstaatsingenieur 
          Jonker-gouw te Roermond was met zijn stadgenoot Pierre Cuypers medekandidaat 
          voor de functie van stadsarchitect te Maastricht in 1849, maar er is 
          verder van hem in Roermond geen uitvoerend werk bekend; wel leverde 
          hij ook een ontwerp voor het op te richten slachthuis, maar dat werd 
          niet uitgevoerd en kwam eerst een halve eeuw later van de grond. Speetjens 
          heeft veel in Roermond maar ook elders in Limburg gebouwd, waaronder 
          inmiddels verschil-lende monumentenpanden. En Osnowicz was een gezien 
          joods architect uit Amsterdam, die ook synagoges bouwde/restaureerde 
          in Amsterdam en Amersfoort. Tussendoor heeft in1883 een restauratie 
          plaatsgevonden aan de synagoge door de Roermondse architect Jan Jorna. 
          12
          Andere uit Roermond afkomstige architecten die zich met synagogebouw 
          hebben bezigge-houden waren Pierre Cuypers, die in 1866 in orientaalse 
          stijl de, nu niet meer bestaande, synagoge in Eindhoven bouwde en die 
          van Coevorden uit 1879; en Oscar Leeuw die in 1912/13 een bijzondere 
          synagoge, thans Natuurhistorisch Museum, ontwierp voor Nijmegen.
        De in 1953 herbouwde 
          sjoel bevat volgens Jansen waarschijnlijk nog delen van de in de oorlog 
          verwoeste oude synagoge. Gezien de uiterst beperkte (foto)documentatie 
          van die oude synagoge en de verwoesting tijdens de Tweede WO is hier 
          weinig over te zeggen. Het zou goed zijn als het gebouwtje na de jarenlange 
          leegstand (in 1986 is de synagoge gesloten en de Roermondse Israëlitische 
          Gemeente opgegaan in de Limburgse) een goede herbestemming zou krijgen 
          met een toegankelijke binnenhof. Er wordt gedacht aan een regionaal 
          joods historisch centrum.13 Uiteindelijk is dit een 
          van de weinige tastbare herinneringen van een lange joodse geschiedenis 
          in stad en regio en als zodanig kostbaar cultuurgoed. 
         
          
         
         
         
         
        Dubbele grafsteen 
          van Isaac Beretz en Henriëtte Marx 
          op het nieuwe joodse deel van het OK 
          (foto overgenomen van Drint)
         
        Oude Kerkhof
          Naast de synagoge is er dan nog het Oude Kerkhof aan de Weg langs het 
          Kerkhof/Herken-bosscherweg met twee joodse begraafplaatsen, dat eveneens 
          in het kader van het MSP rijksmonument is geworden.
          Zoals al aangegeven was er nog een ander, veel ouder joods kerkhof niet 
          ver van de Ratten-toren/Buitenop, dat in het verleden zeer waarschijnlijk 
          is afgegraven. Naast de genoemde datum van 1476 is er ook sprake van 
          een jodenkerkhof in 1494, waarbij het ongetwijfeld om hetzelfde kerkhof 
          bij Buitenop gaat. En waarschijnlijk lag er ook al veel eerder dan 1828 
          ter hoogte van het Oude Kerkhof een joodse begraafplaats, dan wel is 
          in het oude joodse deel van het huidige OK in meerdere lagen begraven. 
          Gezien de verhoogde ligging van dit deel is dit voor de hand liggend.14 
          Aan dit Oude Kerkhof is in de "Publications" 1996 van het 
          LGOG een flink deel gewijd van het reeds genoemde artikel van A. Drint 
          aangaande joodse begraafplaat-sen en grafstenen in Limburg (zie noot 
          6).
          Hierbij treedt een hardnekkige repeteerfout in de geschiedschrijving 
          op. ‘Pinkas’ situeert namelijk in de eerdergenoemde 
          studie het Oude Kerkhof " ... aan de Weertenweg in het dorp 
          Linne". Er bestaat evenwel noch zo’n weg, noch een joodse 
          begraafplaats aldaar. Drint, die zich baseert op het boek 'Dodenakkers' 
          van Van Raak uit 1995, dat weer teruggrijpt op 'Pinkas', maakt vervolgens 
          dezelfde fout. De situering opnieuw aan de 'Weertenweg in Linne' is 
          temeer onbegrijpelijk aangezien er een feitelijke beschrijving met foto's 
          heeft plaatsgevon-den van de grafstenen op de twee joodse delen van 
          het Oude Kerkhof aan de Herkenbosscher-weg. Ook latere auteurs plaatsen 
          het Oud Kerkhof onder verwijzing naar 'Pinkas' nog steeds op de verkeerde 
          locatie.15 Gezien de veel aangehaalde fout(en) in 'Pinkas' 
          wordt daaraan in een bijlage nadere aandacht besteed.
          Niet alleen is er sprake van een niet-bestaande begraafplaats in Linne 
          aan een niet-bestaande weg, ook worden de locaties aan de Kapel in 't 
          Zand en Kitskensdal door elkaar gehaald.
          Het Oude Kerkhof kent, zoals gezegd, twee joodse gedeeltes, het oudste 
          deel, uit 1828 (maar waarschijnlijk ouder), telt nog slechts zo'n 6 
          (zichtbare) grafstenen. Het jongere deel uit ± 1860, van net 
          na de nieuwe aanleg door Pierre Cuypers, is veel uitgebreider, ongeveer 
          90 grafstenen.16 Op een van deze stenen komt een analogie 
          voor van het beroemde 'graf met de handjes' Van Gorcum/Van Aefferden 
          op het katholiek/protestantse deel. Dat is de dubbele grafsteen van 
          Isaac Beretz en Henriëtte Marx. De ineengestrengelde handjes zijn 
          inmiddels zwaar beschadigd, zoals zoveel op dit prachtige kerkhof. Gelukkig 
          is er een Stichting Oude Kerkhof die al vele jaren actief is om o.a. 
          grafmonumenten te herstellen.
        Naast deze versteende 
          herinneringen aan de joodse cultuur is er dan nog de enige jaren geleden 
          aan de Markt aangebrachte gedenkplaat voor de schrijver Jacob 
          Hiegentlich. De Markt 27 was het ouderlijk huis met de confectiefabriek 
          en manufacturenhandel Hiegentlich. Aan Hiegentlich zijn de laatste jaren 
          o.a. publicaties gewijd door Jeroen Brouwers en Gerrit Komrij, evenals 
          een uitgave uit 1992 door Peter Nissen en Wiel Kusters. Eerder al hadden 
          Catharine Ypkes (1949), Jo Hansen (in De Bronk in 1957), Paul van de 
          Goor en Jules Dister over hem geschreven. En in de 'Gids voor onderzoek 
          naar de geschiedenis van de joden in Nederland' is een hoofdstuk, getiteld 
          'Rooms en joods in Roermond, Jacob Hiegentlich (1907-1940)' opgenomen.17 
          En in 2007 is zijn boek 'Het zotte vleesch' heruitgegeven.
         
          Adv. Uit 'Limburg 1839-1939, o.r.v. M. Kemp:
          
          
          Front synagoge a/d Hamstraat
        
        
          Bijlage I. 
          Een mogelijke reconstructie van een hardnekkig opduikende repeteerfout
        In het belangwekkend 
          overzicht over het Nederlandse Jodendom, 'Pinkas:Geschiedenis 
          van de joodse gemeenschap in Nederland', J. en D. Michman en H. Beem, 
          1992, staat op p. 494 over Roermond een merkwaardige reeks 
          fouten, die tot een hardnekkige repeteerfout in navolgende literatuur 
          en op websites heeft geleid:
          “De joodse gemeente (Roermond) had twee begraafplaatsen. De 
          oude begraafplaats ligt aan de Weertenweg in het dorp Linne (...) en 
          is van 1828 tot '60 in gebruik geweest. Daarna werd de nieuwe begraafplaats 
          aan de Kappellerlaan [sic] in gebruik genomen. Het betreft het uit twee 
          stukken bestaande joodse gedeelte van de Algemene Begraafplaats Kitskensda(a)l.”
          Niet alleen is er sprake van een niet-bestaande begraafplaats in Linne 
          aan een niet-bestaande weg, ook worden de locaties aan de Kapel in 't 
          Zand en Kitskensdal door elkaar gehaald, terwijl duidelijk is dat het 
          gaat om de twee joodse begraafplaatsen op het Oude Kerkhof te Roermond, 
          het oude deel uit 1828(waarschijnlijk van vóór 1785)/1860 
          en het nieuwe deel van daarna.
          Een mogelijke reconstructie voor deze merkwaardige misser(s) kan de 
          volgende wezen.
        1. In 1873 verzoekt 
          Mozes Hertog uit Linne aan GS om een joodse begraafplaats te mogen oprichten 
          bij de kerk aan de Weerdweg te Linne (zie art. 'Een joodse gemeente 
          te Linne in de negentiende eeuw', Fr. van Geyn, HVR-Jaarboek 16, 1984):
          “De gem. Linne verklaarde zich n.a.v. dit verzoek bereid een 
          perceel op de nieuwe begraafplaats voor het begraven van joden te reserveren, 
          wanneer het bestuur van de joodse gemeente te Roermond daartoe een verzoek 
          zou indienen.”(p. 9, met verwijzing naar het Prov. Archief 
          RAL, inv., nr. 7417). 
          2. in 1913 verschijnt het 'Jaarboek van 5674', uitg. door de Centrale 
          Organisatie voor religieuze en moreele verheffing der Joden in Nederland, 
          Van Creveld & Co., 1913. Hierin is sprake van joodse begraafplaatsen 
          te Roermond “aan de Kappellerlaan [!] en één 
          buiten gebruik.Verlaten begraafplaats te Linne”, p. 251.
          Het is niet waarschijnlijk dat de schrijvers van 'Pinkas' op de hoogte 
          waren van bron 1 (art. Geyn), maar het lijkt evident, gezien de opvallende 
          overeenkomst in de missers, dat ze hebben geput uit bron 2. En het mag 
          duidelijk zijn dat deze bron onbetrouwbaar, want in meerdere opzichten 
          onnauwkeurig is. Namen noch adresseringen deugen, en 'één 
          buiten gebruik' slaat ongetwijfeld op het oude deel van het OK te Roermond 
          dat in 1860 buiten gebruik werd gesteld. (Ook Jac. Zwarts baseert zich 
          in zijn 'De Joodse gemeenten buiten Amsterdam' uit 1940 mogelijk op 
          een of beide van deze bronnen, maar dat viel wegens een problematische 
          bronvermelding niet te achterhalen). 
        Wil dit alles zeggen 
          dat er nooit een joodse begraafplaats kan zijn geweest in Linne? Nee, 
          maar de waarschijnlijkheid daarvan is gering. En zelfs al zou er ooit 
          zo'n plek opduiken, dan nog heeft die geen enkele relatie met de oude 
          begraafplaatsen in Roermond, anders dan dat Linne, net als heel Md. 
          Lim-burg, viel onder de Isr. gemeente Roermond; waarmee 'Pinkas' voor 
          onnodige en kennelijk blijvende verwarring heeft gezorgd. Het verzoek 
          van Mozes Hertog uit 1873 blijft zonder gevolg en even later verhuist 
          hij naar Roermond, waar hij en later zijn vrouw worden bijgezet op het 
          OK, nieuwe deel.
          Het aantal joden in Linne geeft ook weinig grond aan de veronderstelling 
          van een eigen begraafplaats, terwijl Linne onder de Isr. Gem. Roermond 
          viel en er bovendien vlakbij in Roermond, een joodse begraafplaats was.
          Over het aantal joden in Linne in de 19e eeuw valt nog op te merken 
          dat dit niet alleen zeer beperkt was- 'de joodse gemeenschap is nooit 
          bijzonder groot geweest'- maar ook 'vaak van tijdelijke aard' was (Geyn, 
          p. 4 en 6).
          Ook Gans' 'Memorboek' wijst daarop (in 1860 bv. is er één 
          jood te Linne). Alhoewel hij de neiging heeft aantallen wat naar beneden 
          bij te stellen, is zijn opgave in overeenstemming met de aantallen en 
          de jaartallen die Geyn geeft.
          Waarschijnlijk komt het erop neer dat de onnauwkeurige bron 'Jaarboek 
          5674' de schrijvers van 'Pinkas' op het verkeerde been heeft gezet, 
          die vervolgens een aantal zaken door elkaar halen, waar dan weer anderen 
          mee op de loop gaan, hetgeen tot een hardnekkige mythe leidt.
          
        
        1 
          Resp. 'Een Synagoge aan de Hamstraat', prof. dr. H. Jansen, Spiegel 
          van Roermond, 1999, p. 95; 'Pinkas: Geschiede-nis van de joodse gemeenschap 
          in Nederland', J. en D. Michman en H. Beem, 1992, p. 494; en 'Geschiedenis 
          van de joden van de lage landen'; Ludo Abicht, 2006, p. 28. Ook H. van 
          der Bruggen heeft het in zijn art. 'De ondergang van joods Roermond', 
          Spiegel van Roermond 2006, p. 21 over 'eerdere aanwezigheid' dan 1275, 
          maar daarbij gaat het over de periode voorafgaand aan de stadsvorming 
          en bovendien in ruimer verband dan enkel de stad Roermond. Jac Zwarts 
          wijst in zijn in 1929 verschenen boek 'Hoofdstukken uit de geschiedenis 
          der Joden in Nederland' reeds op het jaartal 1275 en Roermond, (onder 
          verwijzing naar Adolf Kobers 'Grundbuch des Kölner Judenviertels 
          1135-1425' uit 1920). Hierin komt op p. 25/26 overigens ook het jaartal 
          1235 en Arnhem terug (eveneens terug te voeren op het Keulse Juden-schreinsboek) 
          en de naar verhouding grote joodse aanwezigheid in Gelre. Ook in zijn 
          'Een bronnenpublicatie voor de geschiedenis der Joden in Nederland' 
          (in Tijdschrift voor Geschiedenis, jrg. 40, 1925) wees hij reeds op 
          de middeleeuw-se sporen van joden in Roermond. Het in 1995 verschenen 
          overzichtswerk 'Geschiedenis van de joden in Nederland', red. Blom/ 
          Fuks-Mansfeld/ Schöffer, kent t.a.v. de data voor Roermond te veel 
          onvolledigheden en onnauwkeurigheden.
          2 'De Joden in Limburg van de dertiende tot de negentiende 
          eeuw', H. Beem & R.C. Hekker, KNOB-Bulletin 1967, p.57 
          2 a 'De positie der Joden in West-Europa tijdens de 
          Middeleeuwen', dr. J. Dalberg, in 'Geschiedenis der Joden in Nederland', 
          1940, p. 91
          3 Conform H. Beem & R.C. Hekker, 1967; 'Inventaris 
          van de oude archieven van de stad Roermond, 1259-1796', Van Bree, 1989; 
          en de 'Gelderse' regesten nrs. 3544 en 3548. Jansen ( 'Continuïteit 
          en discontinuïteit in de joodse geschiede-nis' en J.CG.M. Jansen 
          in 'Studies over de soc. Econ. Gesch. van Limburg', deel XX,1975)en 
          in navolging daarvan Venner ('Salmon Wolff. Een jood te Thorn in het 
          midden van de zestiende eeuw', Maasgouw, 1991) wijzen op een langdurige 
          onderbreking in de periode 1460-1544, en de anti-joodse maatregelen 
          in het Gelderse vanaf medio 16e eeuw; waardoor joden overigens niet 
          zonder meer uit deze streken verdwenen, maar veelal hun toevlucht zochten 
          in vrijheerlijkheden buiten het Gelders territoir, als bv. het Gulikse 
          Dalenbroek, vlakbij Roermond. 
          4 p. 82 en 84 'Continuïteit en discontinuïteit'.
          5 p. 61 idem
          6 p. 103 'Stilte en lofzang; joodse begraafplaatsen 
          in Limburg', dr. A. Drint, Publications, 1996
          7 hfdst. II 'Overheid en joden in het huidige Limburg 
          in de 18e en vroege 19e eeuw', J.CG.M. Jansen, in 'Studies over de soc. 
          Econ. Gesch. van Limburg', deel XXIII,1978
          8 'Pinkas', p. 494 en Cilli Kasper-Holtkotte (in ‘Im 
          Westen Neues, Migration und ihre Folgen: Deutsche Juden als Pio-niere 
          Jüdischen Lebens in Belgien, 18./19. Jhrt’, 2003) komen met 
          aantallen tussen 127en 139 in de periode 1838-1869. Het 'Memorboek, 
          platenatlas van het leven der joden in Nederland, van de Middeleeuwen 
          tot 1940', M.H.Gans, 1971, p. 421, komt uit op 106 rond 1860, maar zit 
          daarmee zeer waarschijnlijk te laag. 
          9 Artikel 'Vijfenzeventig jarig bestaan der Synagoge', 
          NMR, juni 1928 en 'De synagoge van Maastricht en de synagogen elders 
          in Limburg', J. J. F. W. Van Agt, KNOB-Bulletin 1967 
          1 0 Uitgebreider dan Van Agt dat reeds in 1967 had 
          gedaan in zijn 'Scola Judeorum, de Joden in Limburg en hun synagogen', 
          KNOB-Bulletin, 1967
          1 1 Nieuwe Koerier 1 aug. 1896: aanbesteding door ‘Kerkbestuur 
          der Israel. gemeente te Roermond’ van ‘twee winkel-huizen, 
          school en aanhorigheden op de Hamstraat’ door architect Speetjens 
          (id. MAR 18,25 juli, 4 aug.1896) 
          1 2 MAR 27 jan., 10, 17, 24 mrt. 1883: aanbesteding 
          ‘restauratie Israelitische kerk’
          1 3 De Stg. Rura is daarmee bezig; in 2007 is op de 
          binnenplaats voor de synagoge een gedenkteken onthuld voor de 133 Roermonds-joodse 
          slachtoffers van WOII.
          1 4 Jansen wijst erop dat over de periode 1570 tot 
          ong. 1800 sprake is van “...incidentele berichten over de 
          aanwezigheid (...) van Joden in het Maasdal tussen Roermond en Luik.”(p. 
          1 'Overheid', 1978); wat enigszins in tegenspraak is met zijn stellige 
          uitlating over 'het eerste joodse gezin (na) ruim tweeënhalve(sic) 
          eeuw' dat zich eerst in 1817 in Roermond zou vestigen, in zijn artikel 
          in de Spiegel, p. 99. 
          1 5 O.a. 'Joods Nederland. Een cultuurhistorische gids', 
          Jan Stoutenbeek & Paul Vigeveno, 1989, p. 297; en de 'Gids voor 
          onderzoek naar de geschiedenis van de joden in Nederland' uit 2000, 
          o.r.v. J. Bethlehem, F. Hiegentlich en F. Hooge-woud, waarbij men weer 
          teruggrijpt op Drint. En niet alleen in literatuur worden de fouten 
          van 'Pinkas' herhaald, ze tieren ook welig op diverse websites. De hardnekkig 
          opduikende speculatie dat er ooit in de 19e eeuw ook een joodse begraafplaats 
          zou zijn geweest in het enige kilometers ten zuidwesten van Roermond 
          gelegen dorp Linne blijft voorals-nog een mythe. Een mogelijke verklaring 
          voor de kromme weergave in 'Pinkas' wordt geleverd in de bijlage. 
          1 6 Bij de Raadsvergadering op 17 april 1857 staat 
          o.a. geagendeerd het verzoek Isr. Gem. R'mnd om “...eene betere 
          en met eenen muur omgevene Isr. begraafplaats te bekomen”, 
          dit i.v.m. de nadere herinrichting van het OK door Cuypers; die overigens 
          in hetzelfde bericht genoemd wordt als aanvrager van zijn eigen grafmonument 
          (RMR 18-04-1857). 
          1 7 Uit de novelle 'Mirjam', onderdeel van de bundel 
          'het vochtige park' uit 1935, wordt veelvuldig geciteerd, met name de 
          scene tussen pastoor K. en zijn vriend S. met het onderhuidse antisemitische 
          vooroordeel. Dat gebeurt o.a. bij Ypes en in Gans' 'Memorboek'; evenals 
          in 'Joods Nederland' van Stoutenbeek/Vigeveno uit 1989. In de 'Gids' 
          wordt Alex gevolgd als de hoofdpersoon en de indruk gewekt dat het hier 
          zou gaan om Jacob H. zelf, maar het zou ook een verwijzing naar zijn 
          broer Joseph kunnen zijn. Zie het citaat op p. 99: “Na zijn 
          rechtenstudie in A'dam keert Alex terug naar Roermond op een advocatenkantoor 
          met Walenberg als collega. Alex doet het goed, de 'boeren moesten hem 
          hebben, den Joodschen advocaat'.” Jacobs broer Joseph, 1904 
          -1943, was jurist. Noch Jacob, noch Joseph zijn vanuit A'dam teruggekeerd 
          om in Roermond werkzaam te zijn.