Hoofdpagina

 

 


De vellen- en huiden(loods) problematiek van Goudsmit

Op 14 april 1879 vraagt Jonas Goudsmit, koopman in huiden, vergunning, voor het invoeren van verse en gedroogde geitenvellen en kalfsmagen. Die huiden komen uit Duitsland en worden via de grenskantoren Venlo, Swalmen en Posterholt ingevoerd. Hij mag de vellen invoeren, indien in Duitsland geen besmettelijke veeziekte heerst, of sedert de 3 laatste maanden geheerst heeft. Bovendien moet bij elke invoer een verklaring zitten, van de bevoegde autoriteit van de plaats van afzending of herkomst van de vellen of magen.
Op 23 december 1879 doet hij een zelfde verzoek tot invoer vanuit België van gedroogde kalfs - en geitenhuiden en kalfsmagen. Onder die zelfde voorwaarden krijgt hij toestemming.

Jonas woont (vanaf 1 april1876) in een gehuurd pand van Henri Scheen (schilder, en polychromeur o.a. van de Munsterkerk) aan het Zwartbroek wijk C No. 123. Tegenwoordig Zwartbroekstraat 17. Hij woont hier met zijn vader Hartog; zijn moeder Elisabeth Cohen en zijn broers Levi, Rudolf en Isidoor. Tevens woont hier zijn stiefzus Jeannette uit het eerste huwelijk met Dientje Doc(h)ters of Doeters.
Eerst woonde de fam. Goudsmit-Cohen in de Oliestraat 456, wat later Paredisstraat wordt.

De broer van Hartog (Jonas vader) Abraham en getrouwd met Paulina Hertzberger koopt ook alle soorten vellen in. Op 30 maart 1861 maakt hij bekend, dat hij van de Neerstraat verhuisd is naar de Bergstraat No. 581 tussen de heren Konings en Langenhoff (bakker). Thomassen neemt later de bakkerij over van Jos Langenhoff. (kadastraal sectie D 2079, wijk B. No. 21) over (nu Bergstraat nummer 9-11, “Sunny Fashion”).

Op 6 juli 1861 maakt Abraham bekend, dat bij hem verkrijgbaar zijn allerhande soorten van gesponnen paardenhaar etc. Abraham sterft 20 augustus 1871, en Hartog 28 juni 1885, beiden te Roermond. Hartog met broer Abraham woonde met zijn 2 zussen Kaatje en Betje voordien op de Neerstraat No. 226, met zijn ouders Samuel Goudsmit en Bruintje Lehmans.

N.B. In een notariële (Guillon) akte van 23 maart 1846, werd Bruintje Lehmans ook wel
Brunetta Levie en Levie Brunet genoemd. De weduwe van Samuel Goudsmit, Bruintje
Lehmans, verkocht volgens deze akte, in de Neerstraat waar zij woonde, een 400 tal
artikelen, waaronder lakens; katoen; schoenen; broekstof etc. etc.

De familie Goudsmit-Lehmans woonde reeds 5 juni 1835 in Roermond. Dat weten we omdat Hartog Goudsmit toen een paspoort heeft aanvraagt. Zijn vader Samuel Goudsmit doet hetzelfde op 9 november 1835. Bij de vreemdelingen die tussen 1830 en 1836 in Roermond komen wonen, treffen we de fam. Goudsmit vreemd genoeg niet aan.

In een advertentie uit de Maas en Roerbode van 25 november 1876 staat, dat bij Goudsmit aan het Zwartbroek, aan de hoogste prijzen worden opgekocht, allerhande soorten vellen, zoals: kalfs- en geitenvellen, hazen-, konijnen-, vossen-, fluwijnen-, bunzing- en vissenvellen. Otter- en mollenvellen worden ook door Goudsmit opgekocht.

Op 2 juli 1882 vragen de gebroeders Jonas en Levi Goudsmit toestemming om in hun tuin, op 22,5 meter afstand van hun woning, een bergplaats voor het drogen en bergen van huiden te mogen maken. De afmetingen zijn 5,7 bij 3,5 meter. Volgens tekening komt er één raam en deur in. Tot 4 augustus 1882 kan men bezwaar maken tegen deze oprichting.
Op 2 augustus komt er een schriftelijk bezwaar binnen, dat door een 22 tal personen (bewoners en eigenaren) ondertekend is. Men schrijft, dat reeds vóór 27 juni op de zolder, en op de achterplaats dit bedrijf werd uitgeoefend. De brigadier van politie heeft zich hiervan persoonlijk overtuigd. En gaf het bevel de huiden etc. te verwijderen.
Op 12 meter afstand bevindt zich de ingang van een Gesticht Pensionaat en School “St. Salvator”, waar ruim 130 personen gehuisvest zijn, die tevens bij ziektes daar verpleegd worden. Het café en logement van de erven R.Verstegen–Spee, met in de tuin een welingerichte zitplaats en uitspanning ligt er bijna naast. Huurders van een bovenkwartier (in hetzelfde pand) melden dat de vertrekken totaal onbewoonbaar zijn geworden. Tot slot geeft men in dit bezwaar het advies om aan de gebroeders Goudsmit voor 8 á 10 gulden per jaar een plaatsje in het open veld te gunnen. Het besluit betreffende de vergunning wordt voor onbepaalde tijd verdaagd, totdat het vereist onderzoek (ook in loco) zal hebben plaats gehad.


Rechts: Coiffeur, dan Verstegen-Spee; dan Delsing, en daarachter Goudsmit

Op 24 november 1882 melden B. & W., aan de gebroeders Goudsmit, bekend staande als kooplieden te Roermond, dat de verleende vergunningen voor het hebben en oprichten van huidenzouterijen met bewaarplaatsen van huiden en afval daarvan in de kom dezer gemeente, zijn ingetrokken. Dergelijke vergunningen worden niet meer verleend, zodat zijn verzoek om vergunning tot oprichting van een zouterij in de kom van de gemeente niet kan worden ingewilligd.

De bewoners en eigenaren op de Zwartbroekstraat zullen opgelucht hebben gereageerd. De gebroeders Goudsmit moesten elders naar expansie zoeken in het Roermondse.
Voordat het zover was, kreeg Jonas op 18 dec.1882 een proces verbaal, omdat hij zonder vergunning een bewaarplaats voor huiden en vellen in het perceel C no.123 had opgericht.
Zoals u bekend is, wordt in een dergelijk geval door het gemeentebestuur, de verdere werkzaamheden in de inrichting verboden en dezelve desnoods gesloten, iets dat wenselijk zoude zijn in het belang van de steeds klagende buren, en omdat Goudsmit alhoewel door de politie herhaaldelijk gewaarschuwd, voor die waarschuwingen doof blijkt te zijn.

Op 8 februari 1883 vragen de gebroeders Jonas en Levi Goudsmit om vergunning tot het oprichten van een houten loods bestemd voor het drogen en zouten van runds-, paarden-, kalfs-, geiten- en andere huiden, op een perceel bouwland, gelegen aan het Deemsel sectie C No 166, groot 1 are 80 centiaren, reinende een perceel bouwland, sectie C No 165, den Groeneweg en het Molenpad. (tussen Latier & Gebr. Op de Kamp, en de huizen aan de Dokter Leurszijstraat nr.10 en 12)



Links van de verticale weg, de loods van Vorstenbos. Rechts komt de loods van Goudsmit C 166

Op 20 februari 1883 kan men weer bezwaren inbrengen. De heer P. Bremmers schrijft op 18 februari een bezwaarschrift, waar hij allereerst zijn beklag doet over een loods van Vorstenbos die zomers zo stinkt, dat men geen raam kan open doen. In het midden van de winter zitten op het lijmvlees honderden vliegen zo dik als een vinger, terwijl de ratten overdag zomaar over het veld lopen. En als hier, op 26 meter afstand, de loods van Goudsmit bij komt, “kan ik wel gaan lopen” meldt Bremmers.
De loods komt ongeveer 160m van de tuinmuren der Minderbroederswal (singel) te liggen.
B. & W. verdagen hier ook weer de beslissing op de aanvraag tot 16 april 1883.

Uiteindelijk beslissen B. & W. de vergunning voorwaardelijk voor één jaar te verlenen, onder voorwaarde dat de loods zodanig worden ingericht, dat alle hinder, bezwaar of gevaar voor de reclamanten daartegen en voor de personen langs de weg circulerende worden vermeden.
Dit ten nadere beoordeling van het bestuur, met voorbehoud ten deze, dat als blijkt dat die voorwaarden niet vervuld worden en de toestand onuitstaanbaar of gevaarlijk mocht bevonden worden voor den nabij gelegen bewoner of de passage, deze vergunning onmiddellijk ook binnen het jaar zal worden ingetrokken. Getekend 6 maart 1883.

We schrijven 25 januari 1884 als Jonas en Levi Goudsmit aan B. & W. verzoeken aan hen één doorlopende vergunning voor de instandhouding van genoemde loods te willen verlenen.
Waarschijnlijk is aan dit verzoek gehoor gegeven, daar de betreffende aanvragen niet zijn gevonden.

Op 14 september 1889 vertrekt Levi Goudsmit naar de Schoenmakersstraat A No. 71
(later Schoenmakersstraat 17) De naam van de zaak heet: “DE KLEINE WINST” en ligt tegenover J.J. Romen en Zonen. Hij woont daar met zijn vrouw Fanny David en de dienstbode Maria C.H. Sniekers. (De dienstbode vertrekt 30 maart 1892 weer naar Echt)
Isidore en Rudolf wonen nog steeds in de Zwartbroekstraat C 123. (later nr. 17)

Schoenmakersstraat: rechtsachter Levie Goudsmit (nu slagerij Ottenheim)

Te Venlo werd op Zondag 22 februari 1891 door de rijksambtenaren aan het station van de spoorweg alhier, in beslag genomen, drie vellen, welke onder andere, zonder vergunning uit Duitsland per trein waren ingevoerd. Tegen de vervoerder Jonas Goudsmit, koopman te Venlo werd proces-verbaal opgemaakt, terwijl de in beslag genomen vellen ter beschikking van de Burgemeester werden gesteld. (zal hij er warmpjes bij hebben gezeten?)
Jonas was 2 januari 1885 naar Venlo vertrokken. Hij trouwde 27 januari 1885 te Roermond met de in Venlo geboren Clara Elekan.
Op 27 juli 1891 vragen de gebroeders Levi en Rudolf vergunning tot het oprichten van een stenen loods tot het drogen en zouten van huiden op het perceel bouwland gelegen aan het Deemsel Sectie C No. 166 ter vervanging van de zich aldaar bevindende houten loods.
Dit geeft aan, dat de gebr. Goudsmit reeds 7 jaar, vanaf 1883, dit bedrijf hier uitoefenen.
Achttien augustus 1891 kan men weer bezwaar maken tegen deze vervanging (oprichting).
Ook nu weer word er bezwaar gemaakt o.a. door alle hoofden der huisgezinnen en fabrieken aan het Deemsel, en eigenaars/pachters van groentetuinen enz. aldaar. Immers in de nabijheid van de bedoelde loods, staande onmiddellijk langs een buurt of veldweg, bevinden zich niet minder dan 29 huisgezinnen met circa 90 kinderen, welke bewoners veelal die weg passeren. Zo ook wordt van die weg viermaal daags door een veertigtal fabriekarbeiders gebruik gemaakt, zonder van andere wandelaars te spreken.

De grief nu tegen het bestaan der loods is voornamelijk:
1) De herhaaldelijk waar te nemen ondragelijke stank die van deze loods uitgaat, zodat iedere onpartijdige voorbijganger moet verklaren dat het onverantwoordelijk is een dusdanige inrichting langs een veel begane weg op te stellen.
2) Dat men aan enige huizen, doch voornamelijk bij dat van den eerst ondergetekende
P.Bremmers staande op circa 20m van de loods bij zekere windrichting of ongunstige
weersgesteldheid geen deur of raam durft open te zetten wegens de verpestende lucht.
3) Dat deze loods is een broeinest van muizen en ratten, en andere verpestende insecten.
(De ongeveer 26 ondertekenaars vragen zelfs opruiming van de bestaande loods.)

B. & W. besluiten, onder ongeveer dezelfde voorwaarden als die van 6 maart 1883, goedkeuring te verlenen tot het vervangen van de houten loods door een stenen loods.
De loods moet dan wel op dezelfde plek komen, waar de houten loods stond, en op een afstand van 26m van het woonhuis van P. Bremmers etc.
Aldus gedaan te Roermond den 7 september 1891.

Vóór de woningen aan de Dr. Leurszijstraat, staat het vellenhuis van Goudsmit

Drie dagen na de toekenning van de vergunning, ontvangt B. & W. een brief van het “Geneeskundig Staatstoezicht van Limburg en Oostelijk Noord-Brabant” met de volgende tekst:
Gisteren werd ik door een der inwoners van het gehucht Deemsel attent gemaakt op een langs het molenpad alhier gelegen houten loods van de gebr. Goudsmit, die tot dusver gediend heeft als bewaar- en werkplaats voor ’t zouten en drogen van dierenhuiden.
Bij een bezoek ter plaatse bleek mij, dat bedoelde loods was afgebroken, blijkbaar met het doel om dezelve door een nieuwe te vervangen. Hij wijst er tevens op, dat bedoelde loods met het oog op de bestemming, gelegen is op een plaats, die haar voor een blijvende inrichting ongeschikt maakt. Op een afstand van 20m bevinden zich reeds de woning van P. Bremmers, op circa 40m. die van den landbouwer H. van Kempen, terwijl ongeacht de 5 grote fabrieken, in den omtrek nog 32 gezinnen (Groot- en Klein Deemsel) gehuisvest zijn.
Dat een huidenzouterij – en drogerij groten hinder moet veroorzaken aan de omwoners en talrijke voorbijgangers, die langs het molenpad den kortste verbindingsweg dienen te vinden tussen deze buurt en het oostelijk gedeelte der stad, behoeft wel geen betoog, evenmin dat dergelijke inrichting in den omtrek de aanwezigheid van ratten, vliegen en ander ongedierte in hoge mate bevordert. Niet minder is het twijfelachtig, dat de emanaties waarmede een dergelijk bedrijf onvermijdelijk gepaard gaat en welke bestaan uit ammoniak, zwavelwaterstof, vluchtige vetzuren en andere stinkende, merendeels nog niet te bepalen gassen, aanleiding kunnen geven tot schade voor de gezondheid. In het belang der volksgezondheid vermeen ik dus bij uw college te mogen aandringen om de inrichting der gebr. Goudsmit niet langer op de bestaande plek te tolereren. Is getekend; de geneeskundig Inspecteur van Limburg en Oostelijk Noord Brabant de heer E. Wintgens.

B. & W. reageren 19 december 1891 hierop met de opmerking, dat de vergunning reeds
7 september is verleend, en dat ten alle tijden, bij niet naleving van de voorwaarden, of afwijking hieraan, de tijdelijke vergunning kan worden ingetrokken.


Levie Goudsmit in de Brugstraat 2, nu “Hand Mates”

N.B. Eén december 1894 treffen we Levi Goudsmit aan in de Brugstraat A 181, later Brugstraat 2.
Hij heeft Schoenmakersstraat nr. 7 vaarwel gezegd. Tegenwoordig slagerij Ottenheim.
De Gebr. Goudsmit vertoeven nog steeds op de Zwartbroekstraat C 123.

Op 25 oktober 1895 werden uit de winkel van de Gebr. Goudsmit, aan de Zwartbroekstraat
Een paar pantoffels en een paar bottines ontvreemd. De dader is één uur later door de politie
gearresteerd, terwijl hij nog in het bezit van de gestolen goederen was. De dief was op zoek
naar kwaliteit, en heeft deze hier gevonden. Sorry; meegenomen.

De Gebr. Goudsmit verhuizen 12 november 1898 van de Zwartbroekstraat naar de Neerstraat C
151. Aan de pomp, bij de Paredisstraat. Rond 1901 wordt dit Neerstraat 45. (SuperGame)
In het pand waar de Gebr.Goudsmit zaten (Zwartbroekstraat 123) komt Coiffeur L.Frissen.

Uiterst rechts, het bord “schoenen” van Goudsmit. Nu Amusementcenter


Op 5 juli 1906 ontvangt de “GEZONDHEIDSCOMMISSIE” District Roermond de volgende brief:

De ondergeteekenden, allen bewoners der Nieuwe Straat (Deemsel) komen bij deze tot U met de volgende klacht; t.w: “dat het huis, ingericht tot huidenzouterij en staande eveneens aan de Nieuwe Straat in eigendom toebehoorende aan de gebroeders Goudsmit alhier, een ondragelijken stank verspreid, veroorzaakt niet alleen door het zouten der huiden, doch ook tevens door het in ontbinding treden der vleesch en bloeddeelen die zich nog aan de huiden bevinden;
“dat zij ook in dat huis bewaren de afgehakte horens en een gedeelte der schedels die zich daaraan bevinden, die eveneens door ontbinding de lucht verpesten; - deze horens worden tot eene aanmerkelijke hoeveelheid opgestapeld alvorens zij worden verkocht;
“dat natuurlijk hiervan het gevolg is dat het in die buurt krioelt van vliegen, die zich aan die onreinheden verzadigen en hunne eieren ter voortteeling leggen, waarvan zeer zeker het gevolg is dat die vliegen de smetstoffen in de door ons bewoonde huizen brengen en o.i. zeer nadeelig voor de gezondheid is, ook vooral met het oog op besmettelijke ziekte enz.
Waarom wij ons om bovenstaande redenen tot U wenden met het beleefd doch dringend verzoek om Uwe welwillende tusschenkomst te willen verleenen door bij den Raad der Gemeente aan te dringen op eene door slooping of verplaatsing der genoemde huidenzouterij te doen opruimen. ’t Welke doende

(Ondertekend door een 30 tal personen)

Deze brief geeft een indruk, wat zich zoal in het vellenhuis van de gebr. Goudsmit bevond.
En dit geldt niet alleen voor het vellenhuis, want op 20 september 1907 komt van dezelfde gezondheids-commissie een rapport van de heer Beel, met de volgende tekst.

De ondergeteekende Beel verklaart zonder opdracht een onderzoek te hebben ingesteld omtrent den toestand van een Steegstraatje perceel Neerstraat No. 45 uitkomende in de Paradisstraat bewoond door den heer Goudsmit zulks naar aanleiding van het verschijnsel dat daar meermalen de trottoir met stinkend vocht besmeurd is.
Ik gelaste mijn slachthuisopzichter een onderzoek in te stellen of daar wellicht huiden werden opgeborgen. Dit bleek hem en ook later mij, dat zulks slechts tijdelijk was voor de verzending Toch wees de opzichter er nog op dat vanwege de gezondheidscommissie een onderzoek wenschelijk was. Zulks is op 14 september l.l. door mij geschied, en bevond ik het volgende:
1) Aanwezigheid van huiden en pooten bestemd voor verzending, die een minder aangename lucht verspreiden.
2) Een zinkput dienende voor de perceelen 45 Neerstraat en 2 Oliestraat die in gebrekkigen
toestand verkeert. Etc.

Bovenstaande maakt duidelijk, dat Goudsmit de huiden; vellen; poten etc. mee naar huis nam, waarna ze voor verzending werden klaargemaakt. De heer Beel was directeur van het slachthuis. Ook hij had last van ratten. Iets wat je van een modern slachthuis toch niet zou verwachten.
Op 11 augustus 1905 sturen B. & W. aan de gezondheidscommissie de volgende brief:
In het gebouw van het openbaar slachthuis alhier bevinden zich zeer vele ratten.
Zulks is zowel voor het gebouw als voor het daarin uitgeoefend bedrijf nadeelig. Wij hebben overwogen op welke wijze deze ratten het gemakkelijkst verdelgd worden en nu komt het ons voor dat met het door het “Institut Pasteur” te Parijs in den handel gebrachte verdelgings- middel genoemd doel het best zal worden bereikt. Etc.

Na ongeveer 17 jaar het stenen vellenhuisje te hebben gerund, komt de gemeente op 12 december 1908 met een verordening tot aanwijzing van een gedeelte van de gemeente Roermond voor het oprichten, hebben of gebruiken van inrichtingen, bestemd voor het bewaren en verwerken van lompen, beenderen, hoornen, huiden en vellen.
De gedeeltes die aangewezen werden zijn de volgende:
a. het gedeelte van de Gemeente, hetwelk gelegen is ten Westen van de rivier de Maas, zijnde de gehele kadastrale sectie A;
b. het gedeelte van de Gemeente, hetwelk begrensd wordt door de spoorweg Maastricht-Nijmegen, de spoorweg Antwerpen-Gladbach en de gemeente Maasniel, zijnde een deel van de kadastrale sectie B
c. het gedeelte van de Gemeente, hetwelk begrensd wordt door de Hambeek, de gemeente
Herten en de Rijksweg Maastricht Nijmegen, zijnde een deel van de kadastrale sectie C.

Buiten de bovengenoemde 3 gedeeltes mogen ze dus geen dergelijke inrichtingen hebben, gebruiken of oprichten. De verordening treedt binnen acht dagen na afkondiging in werking. Echter voor bestaande inrichtingen 18 maanden na dat tijdstip.
Dit houdt voor de Gebr. Goudsmit in, dat zij 12 mei 1910 in gedeelte a, of b, of c moet zitten.
Echter ze vragen bij H. M. de Koningin vernietiging van deze verordening aan, als zijnde deze verordening in strijd met de wet.(zie krant 6 april 1909).
N.B. Ondertussen verhuist L.Goudsmit (Au bon marché) half januari 1910 van Brugstraat 2, naar
Neerstraat 4. Hij heeft 15 jaar, de zaak in de Brugstraat gehad. (nu Hand Mates schoenen)


Goudsmit verhuist naar Neerstraat 4, nu uitzendbureau Startpeople

Op 24 augustus 1909 schrijven de Gebr. Goudsmit (Levie en Isidore) aan de Raad van de Gemeente Roermond een brief, waarvan ik u een gedeelte citeer:

“dat zij door bovengenoemde raadsverordening worden gedwongen in Juli 1910 hun bedrijf te staken en hunne inrichting te sluiten; dat zij daardoor van hunne hoofdinkomsten worden beroofd en dit een financiëele ondergang voor reclamanten zal veroorzaken. Het oprichten van een nieuwe dergelijke inrichting gaat onze financiële draagkracht verre te boven.
Ondergeteekenden wenschen uwe aandacht er tevens op te vestigen, dat door het sluiten van onze inrichting de armoede en de werkeloosheid (vooral in den winter) in onze gemeente zal toenemen. Immers het zal u bekend zijn, dat tal van huisgezinnen hier te stede door ons in den winter een flink daggeld verdienen, doordat de hoofden dezer families huiden en vellen, hier en in de omliggende dorpen koopen en deze iederen dag aan ons verkoopen. We zijn bereid, zulks, in uwe vergadering, mondeling nader toe te lichten en namen te noemen.
Verder wenschen reclamanten Ued. Achtbaren eerbiedig onder het oog te brengen, dat bovengenoemde verordening heet genomen te zijn in het belang der openbare gezondheid, dat het drogen en zeer zeker het zouten van huiden en vellen, in het geheel niet schadelijk is voor de gezondheid, dat aan ingekomen klachten der buren geen waarde kan worden gehecht, en deze ernstig dienen te worden onderzocht of deze op waarheid berusten.
Volgens onze bescheiden meening is de verordening een niet te begrijpen maatregel, daar zij een bestaande inrichting dusdanig treft, dat zij moet wijken voor eenige buren, die in de laatste jaren daar ter plaatse zijn komen wonen en dan klachten aan het gemeentenbestuur in dienen , terwijl reclamanten reeds 28 jaar aan het Deemsel hunne inrichting hebben.
Indien zoo gewillig door uwen Raad aan klachten gehoor wordt verleend, zouden wij onze inrichting binnen weinig tijd naar een onbewoond gedeelte der aarde kunnen verplaatsen.
Redenen, waarom ondergeteekenden zich tot uwen Raad wenden met het eerbiedig verzoek, dat het U Edelachtbare moge behagen, bedoelde verordening van 12 December 1908 zoo te wijzigen, dat zij niet van toepassing is op onze bestaande inrichting tot het bewaren, drogen en zouten van huiden en vellen, aangezien nog nooit, door eenig feit is gebleken, dat deze inrichtingen schadelijk zijn voor de gezondheid.


Op 31 augustus 1909 schrijft B. & W. een brief naar de Gezondheidscommissie, waar hun, liefst vóór 15 september, om advies wordt gevraagd, omtrent bovenstaande brief.
De Gezondheidscommissie (Voorzitter Kramps en Secretaris Janssens) stuurt 9 september een wel zeer summier briefje, met de volgende tekst: Wij geven U in overweging, de daarop betrekking hebbende verordening van 12 December 1908, niet te willen wijzigen.
Natuurlijk wel jammer, dat er geen redenen genoemd worden, waarom het schadelijk voor de gezondheid zou zijn. Zou de tijd te kort zijn geweest voor een terdege advies?
De Vereniging tot het stichten van arbeiderswoningen “St. Joseph”, stuurt 4 november 1909 aan de Gemeenteraad een brief, waarin ze kenbaar maken, dat ze in de nabijheid van de loods van Goudsmit, 18 woningen wilt bouwen. En dat ze daar reeds dit jaar mee willen beginnen. I.v.m. de gezondheid, etc. vraagt ze de Raad, het verzoek van Goudsmit niet in te willigen.

Het lukte Goudsmit niet, om de loods op het Deemsel te mogen blijven gebruiken, want 22 april 1910 vraagt Isidore Goudsmit aan de gemeente toestemming om in het Vrijveld sectie B nr. 919 (hoek Notenboomlaan/Maria Theresialaan) weer een bewaarplaats drogerij en zouterij van huiden, vellen en lebben te mogen oprichten.
13 mei 1910 kan men weer bezwaar maken tegen dit voornemen, wat dan ook gebeurt.
De heer Einig vreest voor waardevermindering van zijn perceel, vanwege de stank. L. v. Borren wilt gaan bouwen, en is bang dat de gezondheid van hem en z’n gezin wordt geschaad. L.H. v. Borren meent, dat als je met paard en kar voorbij wilt, dit paard vanwege de stank niet door zal lopen, gaat steigeren en via land dat buiten deze smalle veldweg ligt z’n weg zal vervolgen, zodat schade aan gewassen het gevolg zal zijn. Terwijl de heer Lucas bezwaar maakt, omdat de waterafvoer van dit bedrijf rechtstreeks op het land plaats heeft.

Ingediende tekening van het vellenhuis (hoek Notenboomlaan/Maria Theresialaan)

De gemeente stelt dan ook als voorwaarde om de ingediende bouwtekening zodanig te veranderen, dat er a) in de gevels aan de kant van de veldwegen geen ramen, deuren of ventilatieopeningen mogen komen. De poort (Maria Theresialaan kant) en de drie ramen (Notenboomlaan kant) moeten dus verdwijnen. b)De deur mag de hele dag niet meer worden geopend. Behalve indien men naar binnen, of naar buiten moet. En c) tevens moet het huis-hemel-en bedrijfswater worden afgevoerd naar een geheel waterdicht gemetselde put. Etc.
B. & W. geven 31 mei 1910 de Gebr. Goudsmit onder deze voorwaarden de toestemming.
Dit gaat de Gebr. Goudsmit te ver, en tekenen beroep aan bij de koningin. De voorwaarden a en b willen ze eruit hebben, en wat voorwaarde c betreft, een zodanige verandering, dat het hemelwater niet naar de waterdicht gemetselde put hoeft.



De afdeling van de Raad van State voor de geschillen van bestuur heeft 23 november 1910 het beroep in zake toepassing der Hinderwet van Isidore Goudsmit te Roermond behandeld. In deze rapporteerde staatsraad mr. Van Gennep o.a., dat de hoofdinspecteur van de volksgezondheid zich in hoofdzaak met de gestelde voorwaarden (betreffende de afvoering van hemelwater, het gesloten houden van deuren of ramen, enz.) verenigde en die nog enigszins wenste aangevuld te zien. Appellant zijn beroep toelichtende, bestreed enkele voorwaarden, daarbij o.a. de vraag stellende, wat de Hinderwet te maken heeft met de afvoering van hemelwater.
29 december 1910 valt de beslissing, te Den Haag, aangaande het beroep van Goudsmit. Ten aanzien van de voorwaarden a en b, deze blijven gehandhaafd. En wat voorwaarde c betreft, hoeft Goudsmit het hemelwater niet naar de waterdicht gemetselde put te voeren.
Op 10 januari 1911 (eindelijk) stuurt B. & W. dit bericht naar de Gebroeders Goudsmit.
Een vertraging van 7 maanden, met enkel winst t.a.v. de afvoer van het hemelwater.
De architect H. Bertrams, mag de tekening aanpassen, zodat daarna de bouw kan starten.
Waarschijnlijk zal het vellenhuis in de eerste helft van 1911 in bedrijf zijn.

Isidore vraagt begin januari 1911 aan de gemeente schadevergoeding, op grond van billijkheid, daar hij gedwongen was zijn magazijn van het Deemsel naar het Vrijveld te verplaatsen. Hij leed een schade van f 2300,- Indien we hierin zouden toestemmen, zou dit de raad veel geld gaan kosten, omdat er na Goudsmit velen met dit zelfde verzoek zouden komen. M.a.w. beginnen we hier niet aan. Jammer, dus een strop voor Goudsmit!


Het einde van het vellenhuis aan het Deemsel

In april 1911 vraag I. Goudsmit aan de gemeente om het perceel liggende aan het Deemsel van hem te kopen, waarop de gemeente afwijzend reageert. Daarna zet hij het pakhuis met tuin 26 maart 1912 te huur. In de gemeenteraadsvergadering van 5 mei 1919 wenst de heer Ronden, om de hut van de Gebr. Goudsmit op te ruimen, desnoods door koop. Ronden komt er in de vergadering van 7 dec. 1919 op terug, en geeft in overweging het terrein van de heer Goudsmit voor de gemeente te kopen, en daar het niet meer gebruikt wordt tot het doel waarvoor het bestemd was, zal het misschien niet duur zijn. Er zou een heel andere omgeving kunnen komen, door er een plein van te maken of een speelterrein voor de kinderen.
In juli 1920 vraagt Isidore Goudsmit om intrekking van een bouwverbod, daar hij het vellenhuis aan het Deemsel tot woning wil inrichten. Tevens vraagt hij 6 augustus 1920, om de rooilijn, te veranderen. Dit had de gemeente gedaan i.v.m. de toekomstige uitbreiding.
De waarde van het perceel is door deze veranderde rooilijn echter verminderd. De gemeente handhaaft de door haar veranderde rooilijn. Op 17 oktober 1921 willen een aantal bewoners van de Dr. Leursstraat het vellenhuis kopen, om daarna af te breken. De heer Goudsmit vraagt f 1800,-. De gemeente deelt dit de bewoners eind november 1921 mee, en adviseert hun, vanwege de hoge prijs, dit niet te doen. Het vellenhuis lag slechts 4 meter verwijdert van de woningen op de Dokter Leurszijstraat nummer 10 en 12, welke in 1903 werden gebouwd.

Isidore Goudsmit verzoekt 28 november 1922 B. & W. om 2 ramen te mogen dichtmetselen, en een poort te mogen verbreden. De kosten zouden f 800,- bedragen. Echter op 18 december 1922 vraagt I. Goudsmit opnieuw vergunning voor de verbouw van zijn (vellen) huis op het Deemsel, daar dit door B. & W. is geweigerd. Echter een op 5 november 1904 vastgesteld uitbreidingsplan geeft aan, dat de plek waar het pand staat, bestemd is voor plein of openbare straat. We zitten inmiddels in maart 1923. In de vergadering van 11 juni 1923 wordt de knoop eindelijk doorgehakt. De gemeente koopt voor f 1200,- het voormalig vellenhuis met erf, mits goedkeuring van GS. De overdracht zal geschieden binnen drie maanden na goedkeuring van GS ten overstaan van een daartoe aan te wijzen notaris.
De afrastering, bestaande uit palen en draad blijft eigendom van de verkoper.
In de gemeenteraadsvergadering van 31 juli 1923 wordt melding gemaakt van de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Limburg. Tellen we daar nog eens 3 maanden bij, dan heeft de afbraak ergens eind 1923 plaats gevonden. 40 jaar heeft het vellenhuis aan het Deemsel stand gehouden, waarna een nieuw vellenhuis in het Vrijveld werd gebouwd. 20 jaar hebben de bewoners het vellenhuis, op een 4 tal meters afstand van hun huis, moeten gedogen.

Na deze afdwaling betreffende het vellenhuis aan de Deemsel, terug naar de harde realiteit.
Weer staat Goudsmit een strop te wachten, want 11 juli 1921 komt de gemeente met een ontwerpverordening. Het blijkt, dat wat in 1908 geen bebouwde kom was, inmiddels bebouwde kom is geworden, of het is te verwachten, dat dit zeer snel staat te gebeuren. Vandaar dat de gemeente enkele andere gedeeltes voor deze inrichtingen wilt aanwijzen:
a) Het gedeelte van de gemeente, hetwelk gelegen is ten Westen van de rivier de Maas, zijnde de gehele kadastrale sectie A. (géén wijziging t.a.v. punt A in 1908)
b) Het gedeelte van de gemeente, gelegen ten Noorden van den kiezelweg, voerende van den
Venloseweg naar Maasniel, (Maasnielderweg) zijnde een deel van de kadastrale sectie B
(t.a.v. punt B in 1908 een duidelijk verschil, daar het Vrijveld en het Roermondse Veld
niet meer in aanmerking komen)
c) Het gedeelte van de Gemeente, hetwelk wordt ingesloten door de Hambeek, de Roer, het
Groot Hellegat, de haven van het Steel en de Maas en tussen het Groot Hellegat en genoemde haven door een rechte in zuidwestelijke richting getrokken lijn over de percelen Sectie C 1715 en C 1162 en de kiezelweg naar Herten, zijnde een deel van de kadastrale sectie C (hier ook een duidelijk verschil, t.a.v. punt C met de verordening uit 1908) GS moet nog akkoord gaan met deze ontwerpverordening. De gemeente ontvangt rond half oktober bericht, dat GS de ontwerpverordening hebben ontvangen.

Gedeputeerde Staten van Limburg ontvangt 13 maart 1922, een schrijven van de Minister van Arbeid, die zegt, dat hij bezwaren maakt tegen de op 5 september 1921 vernieuwde verordening. (afkondiging: 27 september 1921, en 5 oktober 1921 in werking getreden)
Zodoende stelt B. & W. voor, het volgend artikel in te lassen.
a) Deze verordening is niet van toepassing op inrichtingen, bestemd voor het bewaren en verwerken van lompen, beenderen, hoornen, huiden en vellen, waarin tegelijk niet meer aanwezig zijn dan 400 kg lompen of 150 kg beenderen hoornen huiden en vellen te samen.

In de gemeenteraadsvergadering van 20 juni 1922 wordt dit artikel ingelast en aldus besloten.
De inwerkingtreding voor bestaande inrichtingen, bedraagt weer anderhalf jaar. Met andere woorden moet Goudsmit 5 april 1923 uit het Vrijveld (Eigen Haard) zijn verdwenen.
De bewoners van “Eigen Haard” (gebouwd 1920/1921) hebben waarschijnlijk slechts een kleine 2 jaar het gebruik van deze inrichting van heel nabij meegemaakt.
Indien echter het vellenhuis van Goudsmit, niet meer dan 150 kg beenderen hoornen huiden en vellen bergt, mag Goudsmit hier zijn inrichting blijven behouden. Het is onbekend, of Goudsmit meer of minder dan 150 kg beenderen etc. in zijn inrichting had. Wel is bekend,
dat de heren E. Leviticus en I. Goudsmit, begin september 1923, een verzoek tot restitutie van het op het slachthuis wegen en inpakken van huiden betaalde bedrag van f 30,-. Dit bedrag werd gevraagd, als vergoeding voor het in het slachthuis uitoefenen van hun bedrijf., wat o.a. bestond in het wegen en inpakken van huiden, waarna ze werden meegenomen. Vóór het wegen, werden ze ontdaan van de horens, en gezuiverd. De heren krijgen hun f 30,- niet. Men mag verwachten, dat Goudsmit (dit lezende) geen nieuwe aanvraag voor een vellenhuis heeft gedaan.

N.B. Donderdagavond, 23 mei 1929 zal de firma L. Goudsmit en Zonen, Neerstraat, een
tweede winkel openen in het pand Brugstraat 5. Door de opening van deze tweede
winkel, die verbinding heeft met het pand in de Neerstraat, zijn deze twee winkels
feitelijk één grote geworden met ingangen in de Neerstraat en Brugstraat. De nieuwe
winkel “Au Bon Marché” is modern ingericht en voldoet in alle opzichten aan de eisen
des tijds. De heer v. Beem, uit Amsterdam, een bekend etalage- en winkeldecorateur,
zorgt voor de nieuwe etalages, terwijl E.H. Bremmers, wonende in de St. Jansstraat 5,
de architect was. Door deze uitbreiding is de Brugstraat een fraai winkelhuis rijker
geworden. In aansluiting met bovenstaande kunnen we nog melden, dat op (1)2 sept.
e.k. de firma L. Goudsmit en Zonen haar 40-jarig bestaan hoopt te vieren. (zie krant
van 22 en 25 mei 1929)



31 augustus 1930 koopt de gemeente (behoudens goedkeuring van GS) de grond 8,60 are met bijbehorend vellenhuis tegen een prijs van f 3000,-. Hierbij is de grond geschat op f 1,- a f 2,- afhankelijk van de ligging. De rest is de vergoeding voor het pakhuis. Zelf vroeg de heer Goudsmit f 6000,- , echter de directeur van Publieke Werken Roermond zegt, dat het perceel met f 2000,- behoorlijk betaald is, terwijl het pakhuis, (was half versleten, en kost nieuw naar schatting f 2000,-) met f 1200,- goed betaald is. Totaal alzo f 3200,-, en met het oog op de morele verplichting van de Gemeente, ware op te voeren tot f 3500,- of hoogstens f 3800,-.
Dit omdat door de verordening Goudsmit verplicht werd, zijn huidenbewaarplaats buiten werking te stellen. De Gemeente vraagt zich echter af, of toepassing van de Hinderwet deze morele verplichting oplegt. Naar de uiteindelijke prijs van f 3000,- kijkend duidelijk niet.
Een tolerante opstelling van gemeentewegen had hier dacht ik niet misstaan. Aangezien dit niet de eerste keer was, dat Goudsmit moest vertrekken.
Op 9 december 1930 ontvangt B. & W. van GS van Limburg de goedkeuring.

In de vergadering van 1 september 1931 meldt de heer Turlings, dat “Eigen Haard” nog steeds last heeft van uit het vellenhuis afkomstige ratten. Echter dit houdt verband met de aanleg van de Minister Beverstraat (later Notenboomlaan). Men heeft nog niet alle grond, voor de aanleg van deze straat kunnen kopen. Is dat het geval, dan kan de weg worden aangelegd, en het vellenhuis afgebroken. Echter 31 juli 1934 is men nog steeds bezig, om met medewerking van H.M. de Koningin grond te onteigenen, voor de aanleg van de Minister Beverstraat. Uiteindelijk wordt begin januari 1936 dit laatste obstakel overwonnen. Het is mogelijk, dat het vellenhuis daardoor er nog tot 1936 heeft gestaan, maar vermoedelijk heeft men hier niet op gewacht, en zal men reeds rond 1933 met de afbraak zijn begonnen.

Afsluiting:

Toen ondergetekende 15 jaar geleden een summier artikel schreef, over het vellenhuis van Leviticus en Goudsmit (in het Vrijveld), had ik er totaal geen vermoeden van, dat er buiten deze twee kooplieden, er nog verschillende waren, die zich hier ook mee bezig hielden.
Alle waren aan dezelfde verordeningen onderworpen, welke de Gemeente Roermond oplegde.
De problematiek hebben ze, net zoals bij de Goudsmits geschetst, aan den lijfe ondervonden. Goudsmit is echter een nog steeds in het Roermondse voorkomende familie, die reeds in 1835 (of vroeger?) hun voeten op Roermondse bodem zette. Wat de vellenloodsen betreft, was het een komen en gaan. De groei van Roermond joeg de Goudsmits, en de Leviticussen etc. op.
Gejaagd door de wet (wind), had als titel van dit artikel niet misstaan.

Het waren alléén de Israëlieten, die (te Roermond) de huiden/vellenhandel in handen hadden. Tenminste als we het over de periode 1875 – 1935 hebben. Buiten de Israëlieten: Goudsmit; Leviticus; de Vries; Egger, en Blumendal, was het alleen de uit Eysden afkomstige Hendrik van Vorstenbos, die als enige niet Israëliet zich met afval van huiden van runderen bezig hield, om er lijm van te kunnen maken. In 1905 vraagt Jos Hoen, of hij in de Neerstraat een huidenzouterij mag oprichten. Goudsmit maakt o.a. hier bezwaar tegen. Jos Hoen krijgt géén toestemming. Naar de verordeningen van de gemeente Roermond kijkend, héél logisch.
Willem Helgers woonde te Maasniel, zodat wat Roermond betreft, we hem kunnen vergeten.

Het is bijna ondoenlijk, om van alle huidenhandelaren een uitvoerig artikel te schrijven.
In grote lijnen zullen hun ervaringen met de gemeente, verordeningen, bezwaarschriften
van omwonende etc. niet veel van elkaar verschillen. In volgorde van aanvraag van de vergunning (verplicht vanaf 2 juni 1875 volgens de voorloper van de hinderwet) staan ze hieronder vermeld.

Cesar Egger, te Sittard geboren, en 24 april 1856 te Eindhoven getrouwd met Rosetta Hertzberger, geboren 10 maart 1829 te Roermond (Abraham Goudsmit was met zus Paulina Hertzberger getrouwd) kwam vanuit Sittard 25 maart 1876 naar Roermond. Cesar Egger
had in april 1876 zijn zaak in de Neerstraat No. 152 tegenover de Steenentrappen, waar hij
aan de hoogste prijzen huiden en vellen opkocht. Op 18 mei 1877 maken B. & W. bekend,
dat Cesar Egger een huidenzouterij wilt beginnen in zijn pand Neerstraat No. 152.

Machiel Leviticus, geboren 10 februari 1819 te Vierlingsbeek, trouwde 5 november 1857 te Roermond, met Hendrina Fitt, geboren 10 juni 1830 te Kalkar. Machiel kwam vanuit Haarlem in 1852 naar Roermond. Hij was daar vleeshouwer, en vestigde zich in de Brugstraat No. 119. Vóór 1860 woont hij met zijn vrouw in de Oliestraat No.457. In 1875 in de Oliestraat A 144. Hij is nog steeds vleeshouwer en uitdrager, terwijl hij in 1890 winkelier is (Oliestraat B 118)
20 februari 1878 vraagt hij vergunning, om op de achterplaats van zijn woning, gelegen in de Oliestraat A 144, een huidenzouterij te mogen oprichten.
Emile Leviticus en Isidore Goudsmit waren tevens handelaars in vers rundervet, want op 10 maart 1909 verzoeken ze H.M. de Koningin, de verordening tot wering van de verkoop, en het gebruik van ondeugdelijk vlees in deze gemeente (vastgesteld 27-6-1908) te veranderen.

Aaron de Vries, geboren 11 april 1829 te Oud-Beyerland, (Dortrecht) trouwde met Naatje Caffé geboren 24 juni 1835 te Amsterdam. Aaron vestigde zich, 26 maart 1864, als koopman te Roermond, in de Schoenmakersstraat No. 699. Voordien woonde hij te Vierlingsbeek.
In 1866 verkoopt hij o.a. bed- en paardenhaar-matrassen etc.
Toen zijn vrouw 31 maart 1871 te Roermond overleed, hertrouwde hij 15 oktober 1871 te Alkmaar met Saartje Elias Caffé. Ook zij is te Amsterdam geboren (20 april 1839) evenals haar jongere zus Sophia (19 juni 1837).
In 1875 is Aaron winkelier en opkoper van allerhande voorwerpen. Ze wonen dan in de Neerstraat D 265. Aaron vraagt 7 juni 1879 vergunning, om in zijne woning (Neerstraat D 265) de door hem aangekochte verse huiden en vellen te mogen inzouten.

Gabriel Blumendal, geboren 25 december 1804 te Eysden, en 5 mei 1835 getrouwd te Roermond met Clara Kaufmann (geboren 26 juni 1809 te Weisweiler), komen we reeds in 1852 tegen Achter de Luif No. 83. Daarna (Gabriel en Clara) Kloosterwand No. 404.
In mei 1868 verkoopt J. Bloemendaal, samen met Aaron de Vries “Nieuwe Kostumen, Wapenen en Vlaggen”. Met Blumendal en Bloemendaal wordt dikwijls dezelfde naam bedoeld. Waarschijnlijk hebben we hier met dezelfde familie te doen.
Hij had 25 maart 1881 toestemming van B. & W. gekregen om in de Oliestraat een huiden- zouterij te beginnen.

Hendrik van Vorstenbos, geboren 21 mei 1831 te Heeze en getrouwd met Maria C. Smits geboren 17 maart 1839 te Baexem, vestigt zich 28 januari 1858 in de Neerstraat No.275. Voordien woonde Hendrik van Vorstenbos in Geldrop. Dichtbij Eindhoven.
12 maart 1883 vraagt hij, om een bergplaats te mogen oprichten voor afval van gedroogde huiden van runderen bestemd tot het maken van lijm. (zie tekening in dit artikel) Ze woonde toen in de Bakkerstraat. Zij waren géén Israëlieten, maar Nederlanders en R.K.

Jos Hoen, geboren 13 januari 1853 te Valkenburg, getrouwd met Maria J.H. van Laar, geboren 9 oktober 1849 te Ohé en Laak. Jos komt 17 augustus 1877 vanuit Valkenburg
naar Roermond, en vestigt zich, als leerlooier in de Neerstraat D No. 267 (huisnummer).
Nadat zijn vrouw Maria 17 augustus 1878 overleed, hertrouwde hij 13 juni 1882 met Aldegonda C. H. Knarren. Jos Hoen, looier van beroep, vraagt 29 juni 1905 om een huidenzouterij in de Neerstraat te mogen oprichten. In 1890 woont hij in de Neerstraat C 145 (later Neerstraat 57) en is winkelier en lederhandelaar.
Het echtpaar Hoen- van Laar waren Nederlanders (Limburgers) en Rooms Katholiek.

Willem Helgers, geboren 25 maart 1874 te Roermond, getrouwd met Gertrudis H. van Bommel, geboren 19 oktober 1877 te Herten, woonde aan de Beekstraat, en verhandelden
in 1917 huiden. Ze waren evenals Leviticus en Goudsmit, door het Rijksdistributiekantoor voor huiden erkend. Of ze reeds vóór 1917 in huiden en vellen handelden is nog niet bekend.
Men vroeg wel eens, of de fam. Helgers Israëlieten waren. Niet vreemd, want de meeste huidenhandelaren waren Israëlieten. Tenminste in Roermond.
Het echtpaar Helgers- van Bommel waren dus Nederlanders en Rooms Katholiek.


P.S. Het verschil tussen een huid en een vel, heeft alleen te maken met het formaat.
Bij een olifant of rund spreekt men van een huid, terwijl men bij een konijn of visje
van een vel spreekt. En wist u, dat de Joden het looiersberoep minachten, en het min of
meer als onrein beschouwen, terwijl ze dat van schoenmaker als eervol beschouwen.
(Uit: Huiden, looistoffen, leder- en schoennijverheid van W.A.A. Brekelmans)

R. Lamboo-Louwarts, Roermond februari 2008